De stilistische ontwikkeling van de Hollandse staande klok; het begin.
Dit artikel is geschreven naar aanleiding van een lezing die ik heb gehouden in september 2015 in onze winkel in Amsterdam. Hoewel er al redelijk veel gepubliceerd is over Hollandse staande klokken ontbreekt tot nu toe een opsomming van de chronologische stilistische ontwikkeling van deze klokken. Ik hoop met dit verhaal een beeld te schetsen dat voor ook de leek begrijpelijk is. Natuurlijk is het onmogelijk om op alle nuances en uitzonderingen in te gaan.
De uitvinding van de staande klok.
Voor de geschiedenis van de Hollandse staande klok moeten we eerst naar Engeland want daar ligt de oorsprong.
Normaliter zou ik spreken over het ontstaan van de staande klok maar het lijkt erop dat de oervorm echt is uitgevonden. Wanneer we denken aan een staande klok komt er bij de meeste mensen een archetypische vorm op. Zoals bij het sprookje over de wolf en de zeven geitjes. Een klok met een voet (basement), smaller middendeel met deur en de kop (kap) waarin de wijzerplaat. Maar halverwege de 17e eeuw bestond deze vorm helemaal niet. Het was de klokkenmaker Ahasuerus Fromanteel die ergens rond 1658 en 1659 tot deze vorm kwam. Meer dan 250 jaar zou deze indeling bij de kasten van staande klokken min of meer gevolgd worden! Ook de messing wijzerplaat met verzilverde cijferring en de cherubijntjes (engelenkopjes) in de hoeken vonden nog heel lang navolging. Het ontwerp was praktisch want de klok kon zelfstandig staan en de gewichten waren mooi afgeschermd in de kast. Maar het ontwerp was vooral fraai en al heel snel wilden zeer welgestelden een dergelijke klok in hun interieur.
De klokken waren in een ander opzicht ook revolutionair. Ze waren uitgerust met een uurwerk waarbij een slinger als regelend element was toegepast. Dat een lengte van een slinger bepalend is voor de tik-frequentie was iets dat Galileo Galilei al in het begin van de 17e eeuw had ontdekt. Het was echter de Hollandse wetenschapper Christiaan Huygens die in samenwerking met klokkenmaker Salomon Coster een uurwerk ontwikkelde dat werd geregeld door een slinger (1657). Men kan zich nu moeilijk voorstellen hoe belangrijk deze uitvinding was omdat een klok met een slinger zo gewoon is. Maar klokken die voor deze uitvinding werden gebouwd hadden een balanswiel of foliot die de gang bepaalde. Deze werkten echter zo onnauwkeurig dat een verschil van 10-15 minuten per dag voor- of achter lopen heel gewoon was. De slinger zorgde ervoor dat de nieuwe klokken ineens minder dan een minuut per dag verkeerd liepen!.
Het lijkt verwonderlijk dat Fromanteel al in 1658 de toepassing van de slinger kende; het was immers een Hollandse uitvinding en er lag een soort patent op. Fromanteel was echter van Vlaamse afkomst en we weten dat hij naar de Hollandse kerk ging. We kunnen er vanuit gaan dat hij Hollands sprak. Er waren contacten met Coster en er is nog een contract bekend waarin bepaald wordt dat de zoon van Fromanteel in ruil voor geld bij Coster in de leer gaat en hem het geheim van de slinger zal worden geleerd! De eerste klokken van Fromanteel hadden net als de klokken van Coster (Haagse klokken) een korte slinger en spillegang.
De ankergang en lange slinger.
Maar nu is er dus de secondewijzer en zijn de cherubijnen in de hoeken niet gegraveerd maar als gegoten reliëfs erop geschroefd.
De eerste Hollandse staande klokken.
Pas rond 1675 wordt de staande klok geïntroduceerd in Holland door de Engelse klokkenmaker Joseph Norris. De overeenkomsten met de Engelse voorbeelden zijn evident. Zo zijn daar de gematteerde messing wijzerplaat en verzilverde cijferring en ook zien we weer de cherubijnen in de hoeken. Maar aan de andere kant zijn er ook direct aanpassingen die typisch zijn voor Holland. Deze zullen zijn gedaan voor de smaak en behoefte van de Hollandse klanten. Ten eerste zien we in het uurwerk twee bellen die er zijn voor het Hollandse slagwerk. Engelse klokken slaan doorgaans alleen de uren voluit. Wanner er sprake is van uitgebreider slagwerk, dan is het meestal kwartierslag. Dit in tegenstelling tot de Hollandse klokken die de uren voluit slaan op een grote bel en de halve uren voor het komende uur voluit op een kleine bel (half 2 dus 2 keer). Er zit ook een wekker in het uurwerk, hetgeen we later veelvuldig zullen zien bij Hollandse klokken. Voorts zien we kalenderwerk en maanfase. Naar mijn idee was de maanfase in de Hollandse steden erg nuttig omdat de getijden afhangen van de maanstand. Met hoogtij konden schepen gemakkelijker de havens in- en uitvaren. Op Engelse staande klokken uit Londen zien we bijna nooit meer dan een datumvenster.
De kast is ook afwijkend. Er is snijwerk op de deur, voor- en zijkanten van de kap en heel duidelijk als bekroning van het geheel. Verder passen ook de geslingerde zuilen goed bij de Hollandse barokke meubelkunst. Ook zien we een slingervenster in de deur van het middendeel van de kast waardoor we de slingerlens kunnen zien bewegen. Er zijn wel Engelse staande klokken met slingervenster maar dat is niet veel voorkomend, we zien dit bijna alleen rond 1690 – 1710.
Ook bij een volgende klok die ik wil bespreken zien we weer typische ‘Hollandse’ kenmerken. Deze klok is gemaakt omstreeks 1685 door John en Ahasuerus II Fromanteel (zonen van Ahasuerus van de eerste staande klok hierboven) die zich vestigden in Amsterdam. Onder de wijzers zijn kleine openingen te zien waar de aanduidingen van de dagen van de week en van de datum te zien zijn. (kalenderwerk) Het uurwerk heeft weer de typische kenmerken van de wekker en Hollandse slag.
Klaarblijkelijk waren deze klokken in trek want er kwamen nog meer Engelsen naar Holland om dergelijke klokken te maken en na verloop van tijd waren er ook Hollandse makers die begonnen met het maken van staande klokken.
Dit is de eerste of één van de eerste staande klokken die gemaakt werd door een Hollandse klokkenmaker. Het is Jacob Hasius en de klok werd gemaakt rond 1690, dus ongeveer 30 jaar na de eerste staande klok in Engeland. Wat als eerste opvalt is dat de wijzerplaat is overtrokken met fluweel net als bij de ‘Haagse klokken’. Ook zijn de z.g.n. ’taartschep’ wijzers zeer vergelijkbaar met die van de Haagse klokken. Verder volgt de maker het voorbeeld van de Engelsen die in Holland waren komen werken. Deze wijzerplaat laat ook een heel mooi voorbeeld zien van een maanfase bij deze vroege staande klokken.
De volgende klok die ik laat zien is weer gemaakt door de gebroeders Fromanteel nu rond 1695-1700. Het is een heel fraaie klok die een looptijd heeft van een maand. Deze klok heeft geen kalenderwerk maar wel Hollandse slag en wekkerwerk. Wat echter vooral opvalt is dat de klok, nu gemaakt door de Engelsen, ook een met fluweel overtrokken wijzerplaat heeft en fraaie Hollandse ’taartschep’ wijzers. Hieruit kan blijken dat de Engelsen die de staande klokken introduceerden open stonden voor invloeden van hun Hollandse collega’s. De foto is wat klein maar er is duidelijk op te zien dat er snijwerk op de kap en rond het slingervenster zit. Dat betekent dat de klok waarschijnlijk ook een gestoken kuif heeft gehad en dat deze in de loop der tijd verloren is gegaan.
De volgende klok die ik laat zien is een klok gemaakt door Pieter Klock te Amsterdam omstreeks 1700. Wat opvalt aan de kast is dat er geen snijwerk op de deur en de kap zit. Naast de klokken met snijwerk ontstaat er aan het einde van de 17e eeuw een groep klokken die ‘strakker’ zijn dan de klokken met snijwerk. Waarschijnlijk paste dit beter bij een bepaalde groep klanten en bij de wat sobere meubels aan het einde van de 17e eeuw. Ook valt op dat de klok bekroond wordt door een geprofileerde kap (dome top) met drie siervaasjes. De klokken worden daarmee groter, iets wat zich later zal voortzetten.
Dit is de wijzerplaat van de Wallis klok. Rond deze tijd zien we het gebruik van met fluweel overtrokken wijzerplaten verdwijnen. Hiervóór kwamen beide types naast elkaar voor maar na 1700 – 1710 verdwijnen de fluwelen wijzerplaten. Weer typisch voor Holland is de maanfase, het kalenderwerk (datum, dagen van de week) en het wekkerwerk. Nieuw zijn echter de hoekstukjes; voor het eerst in een goede 35 jaar worden de cherubijnenkopjes losgelaten. Hier zien we ‘de vier seizoenen’. Een mannetje dat zijn handen warmt aan het vuur (l.o.) is de winter. Een Bacchus op een wijnvat met druiven (r.o.) is de herfst. Een dame met sikkel en korenschoof (r.b.) is de lente. Tenslotte een dame met een lauwerkrans en mand des overvloeds (l.b.) is de zomer. N.B. rond de opwindgaten zijn decoratieve ringen die de wijzerplaat ook een beetje beschermden bij het opwinden net als bij de voorgaande klokken. Ik wijs er nu op omdat deze later zullen verdwijnen.
Zo aan het einde van de 17e eeuw als de ‘gladde’ minder gedecoreerde kasten in de mode komen, lijken de Engelse en Hollandse klokken een tijdje erg op elkaar. Toch zijn er duidelijke verschillen. Eén van de meest duidelijke verschillen zien we bij de deur van de kast. Ten eerste komt de deur van de Hollandse klok iets naar voren en ligt er ongeveer een 1.5 cm op. De deur van de Engelse staande klok ligt gelijk met de zijkanten en komt dus niet naar voren. Een ander verschil is de profielrand rond de deur. Bij de Hollandse klokken is dit altijd een fraai geprofileerd lijstje. Bij de Engelse staande klokken is de omranding een half rondje.
Wanneer men derhalve een Hollands uurwerk tegenkomt in een kast waarbij de deur niet naar voren ligt ten opzichte van de deurstijlen en slechts een halfrond profieltje heeft. Kan men gaan twijfelen aan de originaliteit van het geheel. Het zou dan heel goed kunnen gaan om een ‘mariage’ van een Hollands uurwerk en een Engelse kast.