De ontwikkeling van de Franse reisklok.
Wie in de collectie van Gude & Meis kijkt ziet dat we een ruim aanbod hebben van Franse reisklokken. Het leek me daarom nuttig en leuk om eens een lezing te geven over de ontwikkeling van deze klokken. Dit artikel is de geschreven weergave van die lezing gehouden in september 2016 in onze winkel. Ik hoop dat zowel bezitters van dergelijke klokken als potentieel geïnteresseerden plezier beleven aan het lezen ervan.
Het is niet mogelijk om alle uitzonderingen en nuances te kunnen uitleggen. Wel hoop ik het ontstaan en de verdere ontwikkeling van de bekende Franse reisklok inzichtelijk te maken.
Als basis voor heb ik de volgende boeken gebruikt;
Charles Allix & Peter Bonnert, Carriage Clocks, their History and development, Woodbridge Engeland 1974.
Derek Roberts, Carriage and other Travelling Clocks, Atglen USA 1993.
Joseph Fanelli & Charles Terwilliger, A Century of fine Carriage Clocks, Bronxville USA, 1987.
De Productie.
Een klok wordt meestal gemaakt door meerdere vaklieden. Het is begrijpelijk dat een houten of vuurverguld bronzen kast door een ander dan de klokkenmaker gemaakt wordt. Maar al aan het eind van de 17e eeuw waren er specialisten die wijzers, wijzerplaten, veren en onderdelen van uurwerken fabriceerden. Dat kwam voor een deel dat specialisatie betere kwaliteit opleverde, maar ook dat het grovere werk door minder geschoolde en daardoor goedkopere krachten kon worden gedaan.
In de loop van de 18e eeuw werden hele uurwerken door thuiswerkers aan de klokkenmakers geleverd. De platines waren gezaagd en alleen maar gevijld. De assen en tandwielen waren geplaatst maar nog niet afgewerkt en het uurwerk had nog geen echappement en slagwerkuitlichting. Deze uurwerken werden ebauches of blanc roulants genoemd. De klokkenmaker moest alles polijsten inclusief de tandwielen en assen. Het wijzerwerk, de uitlichting van het slagwerk en het echappement moesten ook gemonteerd en afgesteld worden.
Hieronder zien we aantal halffabrikaat uurwerken. NB. de ontbrekende echappementen.
Frederic Japy en de Jura.
Frederic Japy werd meesterklokkenmaker in 1770 en woonde en werkte in de Jura, tegen de Zwitserse grens. Hij begon met het produceren van de halfafgewerkte uurwerken waarbij hij thuiswerkers inzette om onderdelen te maken. Hij bedacht al snel dat door het gebruik van machines, het grove werk sneller en daarmee goedkoper gedaan kon worden. Hij ontwikkelde die machines en opende al in 1779 zijn eerste uurwerkenfabriek in Badeval.
Een aantal van zijn zoons openden ook uurwerkfabrieken in de regio o.a. Beaucourt en legden daarmee de grondslag voor een groot concern dat tot aan de eerste wereldoorlog zou bestaan.
Hier zijn twee foto’s te zien van de fabriek te Badevel die in 1810 werd geopend. De grootte en efficiënte opbouw met de vele ramen laten zien dat het een flink en goed doordacht bedrijf was.
St. Nicholas d’Alliermont
In het Oosten van Frankrijk werd er in de Jura en tegen de Zwitserse grens en net er over veel voor de klokkenindustrie geproduceerd. In het Westen bij Dieppe in St Nicholas d’Alliermont ontstond er ook een productie die ook voor de reisklokken belangrijk werd. In het plaatsje was er een eeuwenoude klokkenmakerstraditie die echter op sterven na dood was door de revolutie en de Napoleontische oorlogen. Het was Honoré Pons (in 1806) die na een hulpvraag vanuit Parijs kwam die soort gilde oprichtte voor de klokkenmakers. Verder zette hij grote werkplaatsen op die in samenwerking met thuiswerkers goede en goedkope uurwerken konden produceren. (typisch voor de thuiswerkers waren de kleine ruitjes die nu nog te zien zijn in het straatbeeld)
Al in 1819 kregen Pons en het stadje een zilveren medaille als aanmoediging bij een grote tentoonstelling. Later in de eeuw kwamen er ook grote fabrieken waarvan enkele zelfs ver tot in de 20e eeuw produceerden.
Hier zien we het interieur van de fabriek van Duverdrey en Bloquel aan het eind van de 19e eeuw.
La pendule à la Capucine.
In het Frankrijk van het derde kwart 18e eeuw werden klokken gemaakt die bedoeld waren om mee te nemen op reis. Er was een type luxe klokken nu aangeduid met de term ‘Pendule d’officier’ en er was een meer sober type dat meestal wordt aangeduid met de term ‘Capucine’. Capucine slaat op de Capucijner monniken die erg sober leefden. Maar er zijn ook mensen die beweren dat de typische bel op deze klokken doet denken aan de kap van een Capucijner monnik. Ook al zijn deze klokken soberder dan de pendules d’officier, ze waren nog altijd prijzig. Eén van de meer kenmerkende verschillen is dat de kasten van de Capucines eigenlijk nooit verguld zijn en de pendules d’officier wel.
De eerste Capucines zijn individueel van vorm en ze verschillen per maker. Ze hebben bijna allemaal een slinger die soms vastgezet kon worden voor het vervoer. Deze klokken konden daarom ook niet lopen tijdens de reis maar moesten opgesteld worden waar men verbleef en aan de gang gebracht.
Dit eerste voorbeeld is een relatief grote Capucine gemaakt door Bechet te Lyon. Aan de stijl van de wijzerplaat, wijzers en uurwerk kunnen we de klok dateren rond 1770. De vorm van de klok is een duidelijke voorbode voor de latere klokken maar er zijn toch een aantal uitzonderingen. De klok heeft wel kwartierslag maar geen wekker of repetitie die juist later standaard worden.
Hier zien we nog een mooi voorbeeld van een vroege Capucine (circa 1780) gemaakt door Janvier Cadet die werkzaam was in de Jura. Deze klok heeft geen slagwerk maar alleen wekkerwerk. The wijzerplaat heeft geen lunet (rand die om een wijzerplaat zit) wat een vroeg kenmerk is. Het strenge eenvoudige uiterlijk past mooi bij de term à la Capucine.
Deze klok is gesigneerd Bertrand A Paris en dateert omstreeks 1790. Het is goed mogelijk dat deze klok gemaakt is in de Jura maar afgemaakt en verkocht door Bertrand in Parijs. Ook deze klok heeft alleen wekkerwerk net als de klok van Janvier Cadet. Dat de eerste generatie Capucines veel individueler zijn per maker wordt hier geïllustreerd door de afwijkende vorm van de kast.
Deze fraaie klok is gesigneerd Tisseau A Montpellier en dateert ook circa 1790. Het is heel waarschijnlijk dat deze klok geheel gemaakt is in de Jura en met gesigneerde wijzerplaat is geleverd aan de wederverkoper van de klok. Het is een mooi voorbeeld van een vroegere Capucine die meer standaard zou worden in de 19e eeuw als we kijken naar de volgende kenmerken; 1. De klok heeft slaat een enkele keer op het halve uur en de uren voluit. Na twee minuten worden de uren nog eens herhaald. Dit noemen we ‘Morbier slagwerk’ en dit is heel praktisch want vaak realiseert men zich te laat dat een klok slaat en begint men te laat met tellen. Met deze functie hoeft men maar even te wachten en kan dan actief de slagen tellen en zo horen hoe laat het is. 2. De klok heeft repetitie wat inhoudt dat wanneer men aan een touwtje trekt het laatst geslagen uur wordt herhaald. Het was in de 18e eeuw niet mogelijk om even het licht aan te doen en te kijken hoe laat het is. Door de repetitie kon men in het donker toch horen hoe laat het was met de nauwkeurigheid van een uur. 3. De klok heeft een wekker die wordt ingesteld met de geblauwd stalen wijzer en geactiveerd door veertonnetje met trekopwinding. 4. De kast heeft kenmerken die later standaard worden, deuren aan de achter- en zijkanten, vier vaasvormige sierknoppen op de hoeken en op de belsteun.
Hier zien we een klok die gemaakt is rond 1810. De Capucines uit de 19e eeuw zijn te dateren aan de lunet rond de wijzerplaat. Aanvankelijk zijn ze smal. Later krijgen ze typische Empire kenmerken en lijken op de lunetten van pendules met acanthusbladeren. Aan het einde van de ontwikkeling rond 1840 zijn deze lunetten breed en ongegraveerd.
In het begin van de 19e eeuw ontstond er een grotere meer standaard productie in de Jura. Dit is ook makkelijker te begrijpen als we denken aan de grote productie van uurwerken in die streek. Zo konden verschillende vaklieden zich bezighouden met alleen de kasten, wijzerplaten etc. En hierdoor konden de klokken goedkoper geleverd worden. Ook zien we begin 19e eeuw Capucines die uitgevoerd zijn met balans en cilindergang en die dus konden blijven lopen tijdens het vervoer. Naast deze klokken blijven er klokken gemaakt worden met slinger.
Hier zien de voor- en achterzijde van een ‘standaard’ Capucine zoals deze gemaakt werden vanaf begin 19e eeuw. Deze klok is te dateren circa 1830-1840. De klok heeft alle functies zoals die zijn beschreven bij de klok van Tisseau A Montpellier. Ook zien we dat de klok een balans heeft en cilindergang.
Naast de messing Capucines werden er ook klokken gemaakt met een houten behuizing. De meesten komen voor vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw.
Misschien waren de klokken met houten kasten een poging om klokken met een iets ‘modernere’ vormgeving te leveren. Want als we puur naar de vorm van de Capucines kijken lijken ze erg veel op lantaarnklokken waarvan de oorsprong in de 17e eeuw ligt. Misschien kunnen we stellen dat de Capucines wel heel functioneel waren maar wel ouderwets qua vormgeving in de 19e eeuw. Na 1840 loopt de productie snel af wat begrijpelijk wordt later in dit verhaal.
De Pendules d’officier.
Zoals boven al geschreven bestonden er naast de sobere Capucines de luxer uitgevoerde ‘pendules d’officier’. Deze worden zo genoemd omdat een belangrijk deel van de klanten die deze klokken kocht rijke adellijke officieren waren.
De ontwikkeling van deze klokken loopt voor een deel parallel met de Capucines. De eerste generatie is individueel per maker en deze eerste klokken zijn uitgevoerd met een slinger. Net als bij de capucines moest de klok opgesteld worden op de plek waar men verbleef.
De klok die hier is afgebeeld is gemaakt door J.B. du Tertre en heeft een gegraveerde vuurverguld messing kast met glaspanelen aan de achter- en zijkanten. De klok is uitgevoerd met slagwerk en wekker. De fraaie floraal gezaagde wijzers en de uitvoering van de wijzerplaat duiden op een datering van omstreeks 1770.
Dit is het derde voorbeeld van de vroege pendules d’officier en is gesigneerd Lefubere A Fontainebleau. De kast is zeer fraai uitgevoerd en zoals te zien rijkelijk versierd. Natuurlijk werd deze klok op reis vervoerd in een daarvoor gemaakt kistje of foedraal. Ook heeft de klok kwartierrepetitie die geactiveerd wordt door aan het touwtje te trekken. Zo kon men in het donker horen hoe laat het ongeveer was. Immers even het licht aan doen was niet mogelijk.
Deze fraaie klok werd in 1777 gemaakt voor Marie-Antoinette door LeRoi et Fils uit La Chaux des Fonds in het grensgebied met Zwitserland.
De klok heeft kwartierslag en repetitie, wekker en een kalender. De kast is zeer fraai afgewerkt en mooi van ontwerp. De gebogen bovenkant zou populair worden bij andere makers.
Het was ook in La Chaux des Fonds waar enkele families zich specialiseerden in pendules d’officier zoals de Roberts en Courvoisiers. De klok hiernaast is een voorbeeld van hun werk. Deze wat meer gestandaardiseerde productie is door de overeenkomsten duidelijk te herkennen en daarmee zijn deze klokken veel minder individueel. De klokken bleven echter wel bedoeld voor de rijkere klanten.
Vaak hebben ze slagwerk, repetitie en wekker. Ook komen klokken met kwartierslag regelmatig voor. Typisch is de dat lichters van het slagwerk duidelijk zichtbaar op de achterkant van het uurwerken is gemonteerd. Bij klokken uit Parijs zitten deze lichters tussen het uurwerk en de wijzerplaat.
Hier is een volgend voorbeeld van een pendule d’officier uit de productie zoals boven beschreven gemaakt omstreeks 1800. Deze kast heeft een vlakke bovenkant maar verder zijn de overeenkomsten met de klok hierboven duidelijk.
De klok is gesigneerd Vanderschen Bruxelles en is waarschijnlijk geheel, met gesigneerde wijzerplaat en al, gemaakt in regio van La Chaux des Fonds voor de wederverkoper Vanderschen. De drie opwindgaten duiden op kwartierslag en verder heeft de klok repetitie en wekker.
Naast de productie in het oosten van Frankrijk en rond La Chaux des Fonds werden er ook Pendules d’officier gemaakt in Parijs. Vaak door goede makers en zeer exclusief en hierdoor veel individueler. Hier zien we een heel fraaie klok met kalenderwerk in heel fraaie vuurverguld bronzen kast gemaakt door Lepaute in 1823. Er bleef dus een zeer exclusieve productie bestaan voor de zeer gefortuneerden.
Abraham Louis Breguet
Abraham Louis Breguet wordt gezien als één van de beste en meest innovatieve klokkenmakers ooit. Breguet werd geboren in Neuchâtel Zwitserland in 1747. Al op jonge leeftijd werd zijn talent ontdekt en ging hij werken in Parijs. Daar werd hij de klokkenmaker voor de Parijse elite. Hij werkte voor veel adellijken en ook voor Louis XVI. Ook na de revolutie bleef hij de klokkenmaker van de elite. Hij heeft vele verbeteringen en uitvindingen gedaan op horologisch gebied. Breguet stierf in 1823.
Breguet verkocht deze Pendule d’officier aan Napoleon Bonaparte in 1798. De klok heeft een echappement met balans, kalenderwerk, slagwerk en repetitie. Zowel het uurwerk als kast zijn van uitmuntende kwaliteit en de klok was ook zeer kostbaar. Het was één uit een serie van drie waarmee Breguet een type pendule d’officier introduceerde dat hij en zijn firma nog meer zou produceren.
Voor ons verhaal is echter de ‘Empire’- variant belangrijk. Met dit ontwerp waarbij een rechthoekige kast glaspanelen heeft aan de boven- en zijkanten geeft Breguet een opmaat en voorbeeld voor de latere meer bekende Franse reisklokken die we later gaan zien.
Uit de archieven van Breguet weten we dat deze klok destijds verkocht werd voor 4000 francs wat een klein fortuin was. Verder in mijn verhaal zal ik wat prijzen behandelen en dan zal helemaal duidelijk worden hoe kostbaar en exclusief deze klokken waren.
We zijn nu aangeland bij het einde van het eerste deel over de ontwikkeling van de Franse reisklok. Samenvattend kunnen we stellen dat er tot circa 1830 wel reisklokken werden gemaakt in Frankrijk maar niet in grote aantallen. De pendules d’officier waren kostbaar en niet voor veel mensen te betalen. De Capucines waren wat goedkoper maar de vormgeving was erg ouderwets. Ze lijken immers veel op lantaarnklokken waarvan de vorm uit de 17e eeuw stamt.
Deel 2 volgt spoedig.